
Wie in 2026 een nieuwe smartphone, laptop of tablet koopt, krijgt vrijwel zeker minder waar voor zijn geld. Apparaten worden duurder vanwege de run op geheugenchips onder AI- en techbedrijven.
De eerste signalen zijn volgens het Algemeen Dagblad al zichtbaar. Werkgeheugen is in korte tijd extreem in prijs gestegen. Waar een half jaar geleden een gangbare hoeveelheid geheugen nog rond de 80 euro kostte, ligt dat bedrag inmiddels vele malen hoger: rond de 450 euro. Die prijsstijging werkt met vertraging door naar consumentenproducten omdat fabrikanten onderdelen maanden van tevoren inkopen.
Geheugenchips en andere materialen
Dat betekent dat de apparaten die nu in de winkels liggen grotendeels nog zijn gebouwd met goedkoper ingekocht geheugen. Maar bij modellen die in 2026 verschijnen verandert dat. Fabrikanten moeten hun prijzen vaststellen op basis van aanzienlijk duurdere componenten.
De reden van de prijsstijging is het feit dat grote techbedrijven massaal inzetten op geheugenchips en bijbehorende materialen voor hun datacenters. Hierdoor worden deze onderdelen schaarser, wat de prijs laat stijgen.
Hoe duur worden ze en wat gaan techbedrijven doen?
Voor smartphones betekent dit naar verwachting een prijsstijging van ongeveer 50 tot 100 euro per toestel. Laptops worden waarschijnlijk 100 tot 200 euro duurder. Niet elk product zal die stijging echter volledig doorberekenen. Producenten hebben twee knoppen waaraan ze kunnen draaien: de verkoopprijs en de hoeveelheid geheugen.
In de praktijk zullen veel apparaten iets duurder worden en met minder geheugen worden uitgerust. Een smartphone die voorheen standaard 256 GB opslag had kan bijvoorbeeld terugvallen naar 128 GB.
De eerste grote test komt begin 2026, wanneer nieuwe vlaggenschip-smartphones worden aangekondigd. Dan wordt zichtbaar hoe fabrikanten omgaan met deze nieuwe realiteit. Een forse prijsverhoging schrikt klanten af, maar te veel bezuinigen op geheugen maakt een toestel minder aantrekkelijk dan zijn voorganger.